O.L.V. ter Nood Gods


Volgens een legende werd het genadebeeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood Gods gemaakt door een zekere broeder Assumptio. De prior van een cisterciënzerklooster in Bergharen achtte hem vanwege zijn lichamelijke handicaps - hij was geboren met twee manke benen en slechts een arm - ongeschikt voor het kloosterleven. Nadat de afgewezen aspirant-broeder uit een houtblok de prachtige moeder van smarten (piëta) had gesneden, herzag de prior echter zijn mening. Het is twijfelachtig of er in Bergharen inderdaad een priorij in de strikte zin gevestigd is geweest. Meer waarschijnlijk is dat hier een uithof was gesticht vanuit de cisterciënzerabdij Altenkamp en dat daarbij ook een bidkapel werd gebouwd, toegewijd aan de tweede stichter van de orde, Bernardus van Cîteaux. In deze kapel zou de piëta een plaats hebben gekregen.

Het beeld (87 cm hoogte uit ca. 1500) stelt een piëta voor en is vervaardigd van eikenhout en opnieuw gepolychromeerd. Oorspronkelijk werd het hart van Maria, die de dode Jezus Christus na de kruisafname op haar schoot houdt, doorboord door een zwaard. Het zwaard werd bij een eerdere restauratie verwijderd. Een replica van het genadebeeld is in een nis achter in de kapel geplaatst. Het origineel staat achter in de plaatselijke kerk. Aan weerszijden van de nis hangen houten luiken, die gesloten kunnen worden. Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw toen de katholieke eredienst was verboden, concentreerde de verering zich op een lindeboom die omstreeks 1664 was geplant op de plaats waar eens de kapel had gestaan. Gezegd werd dat de mensen in de bast van die boom de beeltenis van Maria zagen en daarom naar deze bijzondere plaats in Maas en Waal zijn blijven komen.

 LEGENDE VAN DE KREUPELE CISTERCIËNSER
Tussen de milde armen van Maas en Waal, waar de dorpen liggen gegaard onder de vlaggende wolkenhemel, die 's zomers gelijk bergen wandelen boven 't groen van de graslanden en onder de blauwte; waar de boerenhofsteeën als landjuwelen liggen geringd boven mals begroeide terpen, en het roodbont vee tot wijd over het Cuijks land geprezen werd om zijn vetheid, bloeit, gelijk 'n Pinksterveld met duizend margrieten, sedert niet te tellen tijden, de moederlijke bijstand van ons aller Maria. Dat staat te lezen in de ogen der levenden en op de graven der gestorvenen uit Ooijen, Tiel en Zaltbommel, en hemelhel in de kerk van Bergharen, van 't Bisdom Den Bosch. Maar bovenal stichtelijk is het lang vergeten gebeuren met broeder Assumptio, de Cisterciënzer en naverwant van de koning uit Susteren, de koenen Sanderbout. Want Assumptio, die in de wereld geboren was met één arm en twee manke benen, en dertig jaar gestreefd had om opgenomen te worden in 't convent der Cisterciënzers, doch regelmatig werd afgewezen vanwege zijn mismaaktheid, liet zich de zestigste keer van zijn leven, op een sneeuwnoene van de graan wagen op den grond vallen, vlak voor de voeten van broeder den molenaar, die op de Molenberg naast de Munnikhof van Bergharen de wieken keerde naar den Oostenwind. „En 'k zeg U, dat ik 'nen heilige worden wil, broeder molenaar!" „Daar is in de wereld occasie te over voor, stakker! ‘t Convent is geen ziekenhuis, zegt pater Prior, Gij zou ons allen tot last zijn, en vanwege Uw lijfverzorging de zorg voor ons ziel doen vergeten!" ,,'K vraag alleen maar een hoekske, het vuilste hoekske, desnoods van de molen, broeder molenaar, om gestaag en nooit gestoord, mee God, die U doet lopen en zakken doet zwaaien, te mogen praten. En misschien kan ik werken, ook!. „Werken? Gij?" loeg de monnik. En hij tastte in het rekken van zijn armen de struisheid van zijn hele gestel. „God is toch almachtig!" lispelde de kreupele, als overpeinsde hij dit diep in zijn binnenste. „En de Moeder Gods is er ook. En die doet veel voor de mensen, broeder molenaar”. „Gij zegt dat allemaal veel te roekeloos! Maar goed, als 't Gods wil is, dat gij sterft in ons convent, zult gij er zeker dood gaan. Doch niet aleer ge 't bewijs hebt geleverd, dat ge geen nietsnut bent!" En omdat de sneeuw tot aan zijn knieën dik lag, droeg hij den kreupele binnen den molen, en liet hem handig neerzakken te midden der meelbalen, tegenover ene dikken eikenpost. Wonderlijk! Toen de Kreupele zijn ogen hierop richtte, zag hij in dezen houtblok, lijk bedekt mee spaanders, een zeer bedroefde Maria, met de dode Jezus op Haar schoot en een scherp zwaard in het hart. Met zijn enige hand trok hij tussen z'n tanden zijn mes open, en begon gelijk z'n ogen dat zagen, de bedroefde Maria vrij te kerven van 't houten omhulsel. En tegen schemertijd als broeder molenaar de molen moest sluiten, had de kranke, Maria ten voeten uitgesneden, zodat de Cisterciënzer op allebei zijn knieën in 't meel zonk, roepende: „Ja, 'k zal 't den prior vragen! En gij zult broeder worden! Want gij wrocht mirakels.. „En ik wil Assumptio heten", beefde de kreupele in zijnen mond, „want ik wil naar den hemel gaan. Maar dit beeld stond er, broeder molenaar, 't Zat enkel onder dikke spaanders!" “'t Stond er niet, broeder Assumptio, stond er in geenen deele. Ge hebt de pas gekochte asbalk tot 'n beeld versneden, want het gebinte is aan ‘t slijten ! ‘t Stond er niet, broeder Assumptio!...”. Sedertdien speurde broeder Assumptio in iedere balk of boom de Moeder Gods en maakte tot aan zijn dood velerhande heiligenbeelden. Maar zijn eerste beeld werd in 'n schoon kapel op de Molenberg gezet. En heel 't land van Maas en Waal werd verblijd door de bedroefde Maria, die zoo door dit volk werd getroost, dat zij heimelijk het scherpe zwaard liet weghalen uit haar Hart. En toen in latere tijden de Geuzen de stenen van de kapel mee wagens kwamen wegroven om t' allentwege rond Tiel en Ravenstein de heiligenbeelden stuk te stenigen, toen de bedroefde Maria van broeder Assumptio op Nieuwjaarsdag 1586 bij middel van een harer dienaren vluchten moest, zagen de dorpelingen, evenals broeder Assumptio, haar beeltenis als 't ware achter de bast van een boom. In gedenkenis aan de kapel plantten zij op de Molenberg, waar Maria thans is teruggekomen, een zilver gebladerde linde, en wierden rijkelijk gezegend. Even rijkelijk als vandaag….


  MOEDER VAN SMARTEN

  O moeder van smarten,
  gij toont ons uw Zoon
  van 't kruis afgenomen,
  uw schoot als Zijn troon.
  Bij leven en sterven
  stond gij aan Zijn zij.
  O moeder, ik vraag u,
  doe dat ook bij mij.
 
  J.A.